Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want de arme [26]zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebiede ik u, zeggende: Gij zult uw hand [27]mildelijk opendoen aan uw broeder, aan [28]uw bedrukten en aan uw armen in uw land. 26. Dat is, er zullen altijd armen in het land, of bij u zijn. Vergelijk Matth.26:11; Joh.12:8. 27. Hebreeuws, opdoende opdoen. 28. Dat is, dengene die onder u woont en wiens armoede u bekend is, aan welken gij, als uw broeder, bijzonderlijk verplicht zijt, gelijk het voorgaande en volgende verklaart.